Alles of iets
Alles of iets
Ooit vond ik alles niet genoeg. Toen ik het ambacht van tandarts na een jaar of 7 enigszins onder de knie begon te krijgen, vond ik het tijd om me te gaan toeleggen in een kleiner onderdeel van het vak. Specialiseren binnen het specialisme van de tandheelkunde dus.
Ik had niet echt een voorkeur voor een bepaalde richting, maar toen bleek dat de opleiding gnathologie maar 1 dag per week was, zodat ik nog voldoende dagen in mijn eigen praktijk kon werken, was de keuze snel gemaakt. Dat ik, net als de meeste tandartsen, maar bar weinig wist van Temporo Mandibulaire Dysfunctie, was mooi meegenomen.
Na drie jaar gnathologie onder leiding van Michel Steenks en Anton de Wijer in Utrecht en na nog een half jaar pijnpoli met Boudewijn Stegenga in Groningen was ik wel uitgespecialiseerd en was het tijd om de opgedane kennis in de praktijk te brengen. Dat werd dus bijzondere tandheelkunde, het afvoerputje van de mondzorg, waar ik 2 dagen per week me kon focussen op de gnathologie patiënt.
Toen ging het mis. Na 3,5 jaar kennisverrijking in pijn in het kauwstelsel en alles wat daarmee te maken heeft, werd gnathologie in de dagelijkse praktijk een kunstje en na een jaar opbeetplaatjes maken en beetverhogingen met composiet ruilde ik dit slecht betaalde baantje weer in voor de algemene praktijk.
Hier werd gnathologie een klein onderdeel van de alledaagse praktijk, want zoveel TMD en slijtage patiënten zijn er nou ook weer niet, dus kon ik het weer afwisselen met alle andere vormen van het vak en kreeg ik er weer plezier in. Blijkbaar is het vak in de volle breedte oefenen voor mij noodzakelijk om het leuk en interessant te blijven vinden.
Bij de grote groepspraktijken en dan bedoel ik niet de ‘echte’ verwijspraktijken met officieel gedifferentieerde tandartsen, maar de praktijken waar gewoon heel veel tandartsen werken, gebeurt juist het tegenovergestelde. Hier zijn namelijk steeds meer tandartsen, die zich juist toeleggen op een steeds kleiner onderdeel van het vak, waarbij het soms zelfs voorkomt dat sommige vakgenoten bijvoorbeeld alleen nog maar vullingen doen. Dit betekent dus dat in dergelijke praktijken de patiënt voor elk soort behandeling door een andere tandarts geholpen wordt. Deze tandartsen, die dus niets anders dan hun kunstje doen en er daardoor dus wel heel goed in worden, verrichten waarschijnlijk uitstekend werk. Het kan dus bijna niet anders dat de patiënten in dit soort praktijken beter geholpen worden, dan in de traditionele tandartspraktijken, zoals bij mij, waar de algemeen practicus alles zelf doet.
Maar is dat wel zo? De tandarts-specifiek practicus is dan wel heel goed in en weet veel over zijn onderdeel van het vak, maar is hierdoor direct ongeschikt om bijvoorbeeld een behandelplan op te stellen, waarbij alle behandelopties evenredig overwogen kunnen worden. In plaats van een tunnelvisie is er dan namelijk een ‘helicopterview’ nodig om en wie kan dat beter dan de huis, tuin en keuken tandarts met kennis van het gehele vakgebied. Het is natuurlijk wel fijn dat er collega’s zijn die zich beperkt hebben tot één kunstje, want als je er dan als algemeen practicus niet uitkomt, dan kun je alsnog hun hulp inroepen.
In de praktijk blijkt echter dat als je een beetje handig bent, je altijd voldoende aan bijscholing hebt gedaan en geleerd hebt van al je fouten, je als ervaren tandarts maar zelden een patiënt hoeft door te verwijzen. De verwijspraktijken zouden dus alleen voor de echt ingewikkelde behandelingen moeten zijn en de trend van de tandartsen die maar één onderdeel van het vak beheersen is wat mij betreft onnodig, ongewenst en uiteindelijk slecht voor de patiënt. Daarbij is het ook veel leuker om alles in plaats van iets te doen.
Jerry Baas